Opinie: Het aanpassen van de richtlijn voor het terugplaatsen van kinderen is slechts een eerste stap
De Volkskrant publiceerde op 21 april 2022 het opinie-artikel dat Ingrid Vledder samen met Corinne Koopman, raadsheer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, schreef.
Uit huis geplaatste kinderen kunnen ook na meerdere jaren weer worden teruggeplaatst, zoals rechters geregeld beslissen. In de tussentijd moet alles op alles worden gezet om de band tussen kind en gezin intact te laten.
‘Uit huis geplaatste kinderen kunnen ook na een jaar nog terug naar hun ouders’, kopte *de Volkskrant *op 14 april.{: target="_blank"} Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) gaat na de zomer de Richtlijn wat betreft de ‘aanvaardbare termijn voor terugkeer’ aanpassen. De huidige Richtlijn concretiseert wat een aanvaardbare termijn is voor terugkeer van kinderen naar hun ouders: een half jaar voor kinderen tot 5 jaar en een jaar voor kinderen vanaf 5 jaar.
De term ‘aanvaardbare termijn’ werd zeven jaar geleden ongetwijfeld met de beste bedoelingen in de wet opgenomen. Kinderen en hun ouders moesten namelijk eerder duidelijkheid krijgen over de vraag waar hun kinderen verder zouden opgroeien. De termijn moest een einde maken aan een jarenlange onzekerheid over het perspectief van de kinderen.
Ten onrechte werd de afgelopen dagen in de media de indruk gewekt dat rechters deze richtlijn heel stringent toepassen. Dat beeld doet naar onze mening geen recht aan de werkelijkheid. De Richtlijn is geen wettelijk voorschrift en wordt door rechters ook niet zo toegepast. Zo zijn er rechters die zelfs na acht jaar nog overgaan tot terugplaatsing van kinderen.
Indicatie of voorschrift
In het kader van de ‘aanvaardbare termijn’ speelde tot nu toe een heel ander probleem. In de praktijk wordt deze richtlijn door jeugdbeschermers niet als indicatie opgevat, maar als voorschrift. Na het verstrijken van de termijn zou een kind in beginsel niet meer terug kunnen naar zijn ouders, zo is de gedachte. Jeugdbeschermers geven daardoor geen serieuze invulling aan de wettelijke (en internationale) verplichting om te werken aan terugplaatsing van de kinderen bij hun ouders, omdat het einde van deze termijn na korte tijd al in beeld komt.
Zo worden daarom noodzakelijke onderzoeken niet uitgevoerd en wordt er bijvoorbeeld geen hulpverlening aan het gezin aangeboden. Ouders krijgen daardoor in feite geen eerlijke kans om aan te tonen dat zij wel (weer) de zorg voor de kinderen kunnen dragen. Dit leidt er in de praktijk toe dat het voor ouders vaak simpelweg niet mogelijk is om hun eenmaal uit huis geplaatste kinderen terug te krijgen.
Uitgangspunt
Maar het is niet aan Jeugdbescherming om vooruitlopend op de beslissing van de kinderrechter niet meer in te zetten op terugplaatsing van kinderen bij hun ouders. Het uitgangspunt is namelijk dat kinderen bij hun ouders moeten opgroeien. Alleen als objectief is vastgesteld dat ouders hun kinderen echt niet (meer) kunnen bieden wat zij nodig hebben, kan er een andere mogelijkheid in beeld komen.
Er moet ook meer aandacht komen voor de negatieve gevolgen van een uithuisplaatsing voor het kind. Het betekent namelijk niet alleen dat een kind niet meer opgroeit bij zijn ouders, maar vaak ook dat het contact met broertjes of zusjes wordt verbroken en ook andere belangrijke personen wegvallen, zoals grootouders en vriendjes.
Ook komt het geregeld voor dat er moet worden gezocht naar een passende plek en dat het kind daarom een aantal malen wordt overgeplaatst en met verschillende personen te maken krijgt. Zoals ook uit de tv-serie*Jojanneke en de jeugdzorgtapes *van Jojanneke van den Berge naar voren komt, raken deze kinderen vaak volledig onthecht waarbij zij voor het leven beschadigd kunnen raken.
Meer contact
Verder moet er veel meer contact mogelijk zijn tussen ouders en kind zolang er geen definitieve beslissing is genomen over waar een kind gaat opgroeien. Het is bijvoorbeeld triest om te zien als een uit huis geplaatst kind slechts twee uur per maand contact mag hebben met zijn ouders. Het kind raakt hierdoor onthecht van zijn ouders, waardoor het ook steeds moeilijker wordt om het nog terug te plaatsen. Jeugdbeschermers moeten veel actiever werken aan het in stand houden van de band tussen kinderen en ouders.
Ook zouden ouders vanaf het moment dat er zorgen zijn die zouden kunnen leiden tot een uithuisplaatsing (veelal bij een zogenaamd drangtraject) adequate ondersteuning moeten krijgen. Want snapt zo’n ouder bijvoorbeeld wel dat als hij zich verzet tegen een uithuisplaatsing (en welke ouder doet dat niet?), dit tegen hem kan werken, omdat er dan wordt gesteld dat de ouder ‘onvoldoende in de samenwerking zit met de jeugdbeschermer’?
Kortom, alleen de Richtlijn aanpassen, biedt dus wat ons betreft onvoldoende oplossing voor de bijna 43 duizend kinderen die op dit moment niet thuis opgroeien.